‘Paradise,’ stond er op de uitnodiging die Katarína Gališinová mij stuurde, ‘Where the grass is green / and the girls are pretty’. Het was nog op loopafstand ook.
Net als nagenoeg iedereen bij Haagspraak heb ik iets met fotografie, dus was er niets om mij te weerhouden langs te gaan bij een expositie van jonge fotografen. ‘In opleiding,’ zou ik er dan bij moeten schrijven, maar dat vind ik niet relevant. Wat ik precies kon verwachten wist ik niet, wel dat er voor elk van de exposanten vier maanden werk in zat en dat Katarína, die vrijwilligster was bij de vluchtelingen in de Sacramentskerk, iets met vluchtelingen zou hebben gedaan. Dit was al drie jaar haar item.
Het persoonlijke paradijs
Aanvankelijk viel de breedte van het tentoongestelde werk op. Het thema ‘Paradise’ leek voor elk van de fotografen andere beelden en betekenissen op te roepen. Zo was er de Litouwse Audrius Kriaučiūnas die palmbomen fotografeerde, in de truttigste Nederlandse voortuintjes. Bijna surreëel. Het Paradijs bleek in catalogi en tuincentra te koop te staan, in kleine stukjes. Ook waren er kunstenaars die kozen voor overweldigende natuurbeelden of, zoals Maya van Wingerden, de onzichtbare wereld van het microscopisch kleine, kwetsbare, maar ecologisch zo belangrijke algen in het Marsdiep.
Het universele paradijs
Achter de verscheidenheid van hun werk tekende zich ook een concensus tussen de fotografen af: Het Paradijs bleek ook universele kenmerken te hebben. Zo was het eigenlijk altijd onbereikbaar, door tijd en ruimte van ons gescheiden. Of dit nu kwam door een verschil in schaal, zoals bij de algen (Maya van Wingerden), door de onmogelijkheid terug te keren naar de jeugd (Laura Luca)
Grenzen aan het paradijs
of omdat er een fysiek hek omheen stond, Het Paradijs was begrensd. En altijd stond je er buiten. De Zwitser Florian Amoser, die de hekwerken en beveiligingscamera’s fotografeerde waarmee Nederlanders hun paradijsjes afschermen, liet zien dat Het Paradijs zelfvernietigend is dankzij de beschermingsmechanismen die de ander buitensluiten.
Ook Katarina Gališinová, die als een van de weinigen zei: “Paradijs bestaat, het is thuis” liep hier tegenaan. Zelf weg van huis in Slowakije probeerde ze net als de uit hun huizen verdreven vluchtelingen die ze fotografeert een nieuw thuis te creëren. Een thuis dat door veranderingen in het leven bleef ontsnappen.
Een docent zou tegen een van zijn fotografen gezegd hebben: “Waarom zie ik geen idyllische beelden, geen sprookjes, geen gelukzaligheid? Jullie zijn nog jong.” Daar had deze groep geen boodschap aan: Het Paradijs heeft als thema niet alleen zijn duistere kantjes, het is allereerst een vehikel om de conditio humana mee te onderzoeken.