Ik ben wees. Sinds kort. Mijn vader overleed in 2010. Mijn moeder onlangs in januari. Als leerling van de School voor Journalistiek in Utrecht heb ik ze in 1983 geïnterviewd over hun leven tussen 1940 en 1945. De Nationale Herdenking nadert. Om nog eens te benadrukken wat de bezetting betekende voor de gemiddelde man en vrouw in de straat staat hun verhaal hieronder weergegeven.
Dat ik op deze wereld ben gekomen heb ik te danken aan het feit dat een V2 net iets van richting veranderde bij het neerstorten. Wrang, want er waren 24 doden te betreuren, daar in de Indigostraat, waar deze raket neerkwam. Mijn moeder zag het gebeuren, maar haar geheugen heeft haar in de steek gelaten over datum en tijdstip: 1 januari 1945 te 17.15 uur. Het moet dus al donker zijn geweest. Het moet de V2-inslag zijn geweest met de meeste slachtoffers.
“Het vervelendste van de oorlog was nog dat ik de man
waarmee ik wilde trouwen uit het oog verloor”

“Het moet zomer ’44 zijn geweest. Ik liep hier vlakbij op de Laan van Meerdervoort, nog geen twintig meter verder, daar tegenover de tramremise. Er was net een V2 uit het Westland opgestegen, wil dat ding niet aanslaan. Hij tuimelde naar beneden, recht op mij af. Als een gems ben ik achter een muurtje gedoken. Op het laatste moment heeft hij blijkbaar nog een draai gemaakt en is hij bij de Kamperfoeliestraat terechtgekomen, vlak naast het kerkhof. Waarom valt dat pestding dan niet meteen helemaal op het kerkhof? Ja, het was iets afschuwelijks. Een kennis van me was er toevallig in de buurt. De mensen lagen verschrompeld tussen de puinhopen. Het heeft hem zo aangegrepen dat hij later dokter is geworden.”
“Wat waren dat een krengen, die V2′s. Bij voorkeur werden ze ‘s nachts gelanceerd, Een enorme pestherrie, alsof de wereld verging. Als het dan even later stil viel stond je doodsangsten uit. Dan moest de tweede trap aanslaan. Ais het dan stil bleef, wist je dat hij ieder moment boven op je kon vallen. Voor de oorlog sliep ik ‘s nachts altijd aan één ruk door. Sindsdien word ik altijd wel een paar keer wakker.”
Saamhorigheid
“Nee, naar Radio London hebben we nooit geluisterd. Wij konden hem niet krijgen via de distributie. Maar op straat hoorde je zo veel dat je toch uitstekend op de hoogte bleef. Daar sta ik achteraf nog wel van te kijken, dat je zo even veel hoorde als tegenwoordig wanneer je de krant leest.”
“Je vindt het misschien gek, maar zo gezellig als het toen was is het nooit meer geworden. Je kletste wat af met mekaar. Je was het altijd met elkaar eens en dat gaf een enorm gevoel van saamhorigheid, Ook in het laatste oorlogsjaar, toen er geen trams meer reden, en ik naar mijn werk moest lopen, praatte je met iedereen die je maar tegenkwam.”
Jodinnetjes
“We woonden toen in de Cyclaamstraat, waar jij ook nog bent geboren. Tegenover ons woonde een NSB’er. Die meden we voor de oorlog al. Niet dat Ik nou zo politiek bewust was, maar iedereen in de omgeving deed dat. Ik las indertijd helemaal niet zoveel kranten, maar ik had de indruk dat er erg weinig over Duitsland werd geschreven. Over wat daar gebeurde las je nooit wat. Je hoorde wel eens wat, over mensen die pardoes werden doodgeschoten als ze de deur opendeden omdat er werd gebeld.”
“Dat er joden werden vervolgd wist je wel. Kort voor de oorlog kwamen bij ons op de hbs een paar jodinnetjes, die waren gevlucht. In ’38 ben ik nog in Duitsland geweest. Een reisje langs de Rijn met een paar vriendinnen. Toen heb ik er niets van gemerkt. Maar toen was ik ook pas 17. Toen lette ik er nog niet op.”
“Ik had niet verwacht dat ze ons land zouden binnenvallen. Niemand had dat verwacht. Je dacht net als in de Eerste Wereldoorlog dat we gespaard zouden blijven door onze neutraliteit. Toen het toch gebeurde was ik er meteen van overtuigd dat de Engelsen en de Amerikanen het zouden winnen. Maar ik wist wel dat het nog minstens vier jaar zou gaan duren.
Revolver
“Met die NSB’er hebben we vreemd genoeg nooit last gehad. Ik had toen vaak een jongen over de vloer die zich niet had opgegeven voor de arbeidsdienst in Duitsland. Het was dus op z’n minst verdacht dat hij hier nog rondliep. We hebben hier nooit opheldering over hoeven geven tegen wie dan ook.
Hij was bij het verzet. Niet zo erg overtuigd, maar eerder om de spanning volgens mij, want hij verkocht een deel van de bonnen die hij roofde via de zwarte markt. Hij had een oogje op een meisje dat hem niet wilde. In die tijd vonden jongens dat nog heel erg. Ik geloof dat het hem daardoor allemaal niet zoveel meer kon schelen. Hij had een knots van een revolver, wat hij me een keer heeft laten zien. Daar beroofde hij die distributiekantoren mee.”
“Uiteindelijk is hij in Utrecht opgepakt en gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte.
Op 29 februari ’44. Dat weet ik nog heel goed, omdat het zo’n rare datum was. Daar ben ik eigenlijk vrij onverschillig onder gebleven. Ik had ook helemaal geen band met hem, maar wat niet naar de Arbeitseinsatz was, daar ging je maar mee om. Er was een enorm tekort aan jongens. Het handjevol dat er nog over was ging alle danslessen af die er waren.”
Verzet
“Nee, zelf heb ik nooit iets met het verzet te maken willen hebben. Natuurlijk was het nodig, maar ik was zo bang als een haas. Alles wat er gebeurde ging nogal langs me heen.
De enige jodin die ik beter kende was mijn pianolerares. Die moest op een gegeven moment onderduiken. Ze hebben haar blijkbaar toch nog te pakken gekregen. Ze is uitgerekend met het laatste transport ‐ op 5 maart ’44 ‐ naar Westerbork vertrokken. Dat heb ik weer op straat gehoord. Ze beeft het niet overleefd.”
“Het ergste heb ik achteraf nog gevonden dat ik de knul waar ik echt stapel op was, in de oorlog uit het oog verloor, omdat hij moest onderduiken, want hij werd ook opgeroepen voor de arbeidsinzet. Toen ik hem na de bevrijding weer tegenkwam, had die stommeling getekend voor Indië.”
“Maar ja, achteraf gezien heb ik het met je vader ook niet zo slecht getroffen. Hij had per slot van rekening ook hbs‐b en bovendien een goed figuur en goed voorkomen. En we konden best aardig met elkaar opschieten. Wat wil je nou nog meer?”
Naschrift:
Mijn moeder heeft mijn vader op dansles ontmoet. In 1949 zijn ze getrouwd. Vijftien jaar en drie kinderen later zijn ze gescheiden, in 1964.
Het verhaal van mijn vader begint als hij wordt gearresteerd, omdat hij een radio heeft.
Dat was tijdens de Duitse bezetting verboden.
‘Nederland bestond niet alleen uit verzetshelden en NSB’ers’

In 1983 heb ik voor een les op de Utrechtse School voor de Journalistiek mijn vader geïnterviewd over zijn leven tijdens de Duitse bezetting. Daarvan heb ik een verslag gemaakt.
“Toen de Sicherheitsdienst langs kwam was ik alleen thuis. Ik zei toen maar dat die radio van mij was, om mijn moeder niet in de problemen te brengen.”
Ter dood veroordeelden
“Die vier weken Oranjehotel (zo werd de gevangenis in Scheveningen tijdens de oorlog genoemd) zijn voor mij de allerergste ervaring uit de oorlog geweest. Tegenover onze cellen zaten de ter dood veroordeelden. Daar had ik een enorme bewondering voor, zoals ze zich tot het laatste moment bleven verzetten. Als wij werden gelucht werden de luikjes in hun celdeuren dichtgedaan, maar die flikkerden ze even hard weer open. Als ze uit hun cellen werden gehaald wist je waarvoor. We namen dan een minuut stilte in acht.”
Joden
“Vaak werden er – vooral ’s nachts – Joden binnengebracht om de volgende dag op transport te gaan. Die waren dan gepakt bij razzia’s en invallen. Het gehuil van kleine kinderen die ook met hun handen tegen de muur moesten staan. En dat voortdurende geblèr van die Duitsers… Als ik sommige foto’s of beelden op tv zie kan ik me daar nu nog over opwinden.”
“Over mijn verdere straf maakte ik me niet veel zorgen. Ik had per slot van rekening maar een half jaar licht. Toen ik de overige tijd in de buurt van Kleef uitzat kreeg ik daar voor het grootste deel van de tijd beter te eten dan de mensen in Nederland.
Alleen de tijd dat ik in een beenderfabriek werkte was allerbelabberdst. Ik zat onder de infectie en de luis. Daar kwam dan nog eens een nierontsteking overheen. Doordat mijn lichaamsvocht er niet meer uit kon, ging ik helemaal bol staan.”
Wijdbeens
“Samen met een meisje werd ik naar het ziekenhuis gestuurd. Zij had blijkbaar last van hetzelfde, want ze kon zich net zoals ik alleen nog maar wijdbeens voortbewegen. Onze bewaker schaamde zich schijnbaar voor ons, want toen we ons op zaterdagmiddag tussen het winkelende publiek in de hoofdstraat van Kleef moesten doorwaggelen op weg naar het hospitaal bleef hij wel 25 meter achter ons lopen.”
Molenaar
“Aan die ontsteking heb ik te danken dat ik anderhalve maand eerder naar huis mocht. Maar doordat ik er zo verschrikkelijk uitzag heb ik er toch behoorlijk over in de piepzak gezeten.
Ik heb ook nog bij een molenaar gewerkt. Die man zorgde goed voor mij. Ik kreeg hetzelfde te eten als zijn gezin. Alleen moest hij me dan wel in de keuken opsluiten, omdat de Gestapo een keer een gevangene bij hem en zijn gezin aan tafel had betrapt. Toen dreigden ze hem op te pakken, zodat hij dat niet meer aandurfde.“
”Na de bevrijding heb ik hem nog een keer opgezocht. Mensen in mijn omgeving die begrepen dat niet. “Hoe kun je nou zoiets doen”, zeiden ze verbaasd. Maar op hem was ik niet boos. Ik vond hem een goede Duitser. Het is typisch Nederlands om dan meteen te denken dat alle Duitsers slecht zijn. Vooral doordat ik langere tijd met Afrikanen heb samengewerkt heb ik ontdekt dat dat zwart-wit denken een echte ‘germaanse’ gewoonte is.”
‘Verboden voor Joden’
“Zo wordt vaak ook gedacht dat alleen de NSB’ers fout waren in de oorlog, terwijl bijvoorbeeld in minstens de helft van de café’s al bordjes met ‘Verboden voor Joden’ hingen voordat de Duitsers daar ook maar over begonnen waren. Toen de joden niet meer naar de film mochten werd er opgeroepen voor een boycot van de bioscopen, maar bijna niemand volgde die oproep op. De mensen bleven gaan. Bij ons thuis werd de Ariërverklaring getekend zonder al te veel discussie.”
Artsenkamer
“En dat terwijl verzet soms wel degelijk succes had. Kijk maar naar de artsen. Die moesten toetreden tot de Artsenkamer – een nazi-organisatie, anders mochten zij hun beroep niet meer uitoefenen. Uit protest hebben ze toen allemaal het woord ‘arts’ op hun naamschilden overgeplakt. De Artsenkamer – die onder toezicht van de NSB stond – die hebben ze toen niet meer doorgevoerd.
Tot de Februaristaking ging ik nog wel om met NSB’ers. Met de meest fanatieke kon ik het beste opschieten. Dat was zeker niet de slechtste.
Natuurlijk liepen we mekaar voortdurend uit te schelden, maar hij zou er nooit over gepiekerd hebben iemand te verraden. Later is hij aan het oostfront gestorven.”
Verzet
“Nee, in het verzet heb ik niet gezeten. Ik stond nogal onder invloed van mijn moeder (mijn vader is gestorven toen ik heel jong was). En zij zou het doodeng gevonden hebben als ik daaraan was begonnen..
Ook twijfelden we in het begin aan de zin ervan, toen als reactie op één van de eerste grote verzetsdaden – het opblazen van een viaduct in Rotterdam – enkele vooraanstaande burgers werden doodgeschoten.”
Ordedienst
“Pas in ’44 werd ik benaderd door de Ordedienst en liet ik me inschrijven. Maar ik werd pas twee dagen na de bevrijding opgeroepen. De top van die organisatie bleek achteraf bang te zijn geweest voor een communistische machtsovername. Daarom moesten op orders van Prins Bernhard alle linkse verzetsgroepen na de capitulatie binnen blijven.”
Neutraliteit
“Dat er voor de oorlog in Duitsland iets aan het gebeuren was, dat wist ik wel. Ik had een boek gelezen van de zoon van een minister uit de Weimarrepubliek – Ebert heette hij geloof ik – die uit een concentratiekamp was ontsnapt. Hoewel het voor de oorlog verboden was voor leraren om over politiek te spreken, was er bij mij op de HBS eentje die op een gegeven moment zei: “Die neutrale landen pakken ze straks één voor één.” Het was ook een stommiteit om te denken dat we het vege lijf wel zouden kunnen redden door onze neutraliteit. Ik was er van overtuigd dat ze ons land zouden binnenvallen.”
Mijn vader bezoekt de Houtrustschool
Mijn vader’s gezondheid liet in 2005 niet veel meer toe, maar gelukkig was ik blij, dat hij nog zijn verhaal kon vertellen over zijn gevangenschap in Duitsland tijdens de bezetting 40-45. Hij was betrapt op het bezit van een radio.
Ondanks zijn Duitse gevangenschap heeft hij geen haat ontwikkeld tegen Duitsers. Hij merkte dat de doorsnee Duitser niet afweek van de gewone Nederlander en heeft het Nederlandse zwartwit denken nooit willen begrijpen.
Dit legde hij uit aan kinderen van groep 7 van de Haagse Houtrustschool en dat was niet voor niets.
Mijn zoon zat daar namelijk op en tijdens de Europese wereldkampioenschappen voetbal was het gegarandeerd weer raak: “Jij bent zeker weer voor die rotmoffen”, krijgt hij dan weer te horen, want hij is Duits én Nederlands.
Ook op de middelbare scholen zijn Duits-Nederlandse kinderen nogal eens de klos. Als ze bijvoorbeeld bij tekenles mekaar moeten tekenen worden ze nog regelmatig afgebeeld, met hitlergroet en hakenkruisembleem om de mouwen.
We hopen dat de genuanceerde visie van mijn vader er toe bijdraagt, dat dergelijke grove vooroordelen verdwijnen.
Het interview met mijn vader verscheen eerder op Hofstijl. Het videofragment van YouTube was al eerder te vinden in het inmiddels ter ziele gegane Volkskrantblog.
Mooi en aangrijpend beschreven Eduard. Ook mijn vader is ‘meegenomen’ in de oorlog om te werken op een scheepswerf in Hamburg. Daar moest hij enorme popnagels slaan om de stalen platen van scheepsrompen aan elkaar te nagelen. Hij sliep in een schaapskooi en maakte angstvallige momenten mee. Maar ook hij had geen hekel aan de Duitsers. Hij ging er zelfs graag naartoe op vakantie. Ik heb dat nooit begrepen. Ik dacht dat het kwam door zijn rooms katholieke overtuiging waar vergevingsgezind zijn belangrijk is.
Mooie verhalen Eduard,
Als ik naar het videootje van je vader kijk dan zou het een broer van mijn al lang overleden schoonvader kunnen zijn. Die werd in Rotterdam opgepakt voor de Arbeitseinsatz en verdween ergens naar midden Duitsland tot het eind van de oorlog. Aanvankelijk verbleven zij met een paar lotgenoten in een pension, maar daar werden ze betrapt terwijl ze naar de BBC zaten te luisteren en werden ze voor straf in een werkkamp geplaatst. Na de bevrijding door de Amerikanen zwierf hij anderhalf jaar met de Amerikanen door Duitsland, omdat hij zowel goed Duits als goed Engels sprak. Toen hij terug kwam in Rotterdam vond hij het Tsjechische meisje dat hij in Duitsland had ontmoet en waar hij mee was getrouwd met zijn dochter, waarvan hij het bestaan niet wist, bij zijn ouders. Mijn schoonmoeder was in Tsjechië bevallen, maar na bezetting door de Russen gedwongen te kiezen: blijven of binnen 24 uur het land uit. Ze koos voor het laatste en is weken onderweg geweest door een verwoest Duitsland zonder behoorlijk vervoer. Steden, wegen en spoorwegen lagen in puin. In Rotterdam aangekomen durfde ze zich niet op straat te vertonen want ze sprak Duits. Zo rond de 4e Mei placht ze te zeggen: “Wat maken jullie Nederlanders hier toch een drukte over. Jullie hebben niets meegemaakt. Denk eens aan de Duitsers zelf en denk eens aan wat al die volken onder Russische bezetting hebben door gemaakt….. ”
Niets is echt zwart of echt wit. Het meeste is grijs (in gradaties)
Ik ben diep onder de indruk van dit goudeerlijke verhaal. Het gros van de Nederlanders is tot op heden niet in staat of bereid, genuanceerd over de oorlog te denken. Daar komt ook nog bij dat veel mensen het zwijgen wordt opgelegd, zowel Nederlanders als Duitsers. Over onderdrukking gesproken ! Verhalen als deze zijn hard nodig voor een beter Nederland, voor een beter Europa, voor een betere wereld. Veel dank hiervoor !